dinsdag 28 januari 2014

Paul Lebeau : 'Voltooid verleden tijd' (1967)

Met zijn 60ste verjaardag binnen handbereik achtte Paul Lebeau (1908-1982) de tijd rijp een bedrieglijk lichtvoetige, niet zelden van milde ironie doorspekte terugblik te werpen op enkele kantelmomenten in zijn leven. Allerminst een slecht idee, vinden we, vermits de gefragmenteerde memoires die we in 'Voltooid verleden tijd' tegenkomen, op meerdere vlakken weten te bekoren.

Om te beginnen bevatten de scherp en bondig gebrachte anekdotes, beschouwingen en karakterschetsen voldoende entertainmentsgehalte om tot het einde geboeid bij de les te blijven. Uiteraard levert dat allemaal ook behoorlijk wat biografische informatie op, die in se al interessant is. Daar komt echter nog bij dat Lebeau de focus ruim genoeg houdt, en zo als ervaringsdeskundige en eerstehands getuige een betrouwbaar beeld schetst van de tijdsgeest en een levensecht inzicht geeft in een drietal mini-maatschappijen. De novelle staat eerst uitgebreid stil bij de auteurs studentenjaren in Leuven tijdens het interbellum wanneer de Vlaamse jeugd voorzichtig in opstand komen tegen het overwegend Franstalige karakter van de universiteit, spitst zich vervolgens even toe op zijn legerdienst in de embryonale aanloop naar W.O.II, om ten slotte eerder summier af te sluiten bij 's mans wederwaardigheden als leerkracht.

Ook taaltechnisch maakt 'Voltooid verleden tijd' indruk. Zonder snoeven gebruikt de Antwerpenaar zijn onmiskenbare maar wat verborgen gehouden eruditie om puntig, soepel en erg vlot voor de dag te komen. Hiervoor hanteert hij de indertijd parallel toegestane progressieve spelling, die haar doorbraak nooit helemaal heeft kunnen forceren.

Paul Lebeau heeft van schrijven nooit zijn hoofdberoep gemaakt waardoor hij logischerwijze kwantitatief gezien geen al te ontzagwekkend oeuvre heeft nagelaten. Als we enkel op zijn debuut 'Het experiment', het algemeen als meesterwerk beschouwde 'Xanthippe' en nu dus ook 'Voltooid verleden tijd' afgaan, staat hij dan weer wel garant voor kwaliteit.

dinsdag 21 januari 2014

La Luz: 'Damp face' (2012)

Met het recente 'It's alive' onder de arm steekt de Amerikaanse retropop-formatie La Luz binnenkort de oceaan over voor een Europese tour die hen op 4 april naar het Leuvense STUK brengt. Twee nummers op de nieuwe langspeler werden geplukt van de oorspronkelijk in eigen beheer uitgebrachte, maar al snel door het hippe Burger Records opgepikte debuut-ep 'Damp face'. Op dit mini-album presenteerden de vier jongedames zich voor het eerst aan de wereld als een uiterst getalenteerde band die een wat zweverige, met psychedelische keyboards afgewerkte mix brengt van jaren 50-pop en jaren 60-surf.

Terwijl de meeslepend toegankelijke opener 'Call me in the day' drijft op een authentiek doo-wopbeat, roept ook de wat luie kadans van de hieropvolgende, instrumentale titelsong zelfs in januari probleemloos een mijmerende zomeravond in herinnering. Met het surfy 'Sure as spring' belanden we dan aan bij het meest up-tempo en catchy nummer op de plaat. Tekstueel vindt de poëtisch erg sterk uit de hoek komende frontvrouw Shana Cleveland een ideaal evenwicht tussen instant betekenisvol en mysterieus. Waar haar dromerige leads de sfeer voor een groot deel bepalen, completeren en versterken de vocale harmonieën van de drie anderen het gecreëerde onwereldse gevoel. Na 'Clear night sky' dat een bitterzoete synthese van alle voornoemde elementen vormt, sluit de ep af met het statig lome popnummer 'Easy baby' waar een David Lynch wel blijf mee zou weten moest hij zich bijvoorbeeld nog eens aan een opvolger voor 'Blue velvet' willen wagen.

La Luz komt op 'Damp face' weemoedig, breekbaar, etherisch en toch behoorlijk vinnig voor de dag. Ze zaaien hiermee de kiem van een potentieel erg succesvolle carrière. Op basis van wat we reeds hoorden ligt 'It's alive' stilistisch en kwalitatief immers helemaal in dezelfde lijn. Naar verluidt komt het kwartet uit Seattle ook live goed uit de verf, een gegeven dat we deze lente zeker gaan uitchecken in Leuven.

zondag 5 januari 2014

S. Vestdijk: Het glinsterend pantser (1956)


Vanwege zijn enorme en veelzijdige literaire output werd Simon Vestdijk (1898 – 1971) reeds in 1935 door collega Menno ter Braak bewonderend als duivelskunstenaar bestempeld. Chronologisch ergens halverwege zijn uitgebreide oeuvre vinden we - wat in de schaduw van onder andere 'Terug tot Ina Damman' en 'Ierse nachten' - 'Het glinsterend pantser' terug. Dit eerste deel van de Victor Slingeland-trilogie leest aan de oppervlakte als een soort vergeestelijkte detectiveroman waarin de ik-verteller na een eerder toevallige ontmoeting op middelbare leeftijd een haast obsessieve speurtocht onderneemt naar een potentiële, verborgen karaktertrek van zijn jeugdvriend. Via een schier eindeloze rij gesprekken en psychologische bespiegelingen in combinatie met het levendig ophalen van herinneringen ontmantelt hij langzaam maar zeker het glinsterende pantser dat de ondertussen gevierde dirigent Slingeland als beschermend schild rond zich opgetrokken heeft.

Belangrijker dan de plot die niet zoveel om het lijf heeft en waarvan de uitkomst nu ook weer niet al te spectaculair is, zijn de diepgaande analyses die het autobiografisch getinte hoofdpersonage S. maakt van op zich banale huisbezoeken, kleine verliefdheden, observaties van dagdagelijkse dorpstaferelen en dergelijke meer, en niet in het minst van zijn eigen reacties op al deze wederwaardigheden. Neem daar bij dat de auteur, zoals het een zichzelf respecterend schrijver in die tijd betaamde, grossiert in goed gestoffeerde, heen en weer kronkelende volzinnen, en je weet dat het tempo van het verhaal eerder aan de lage kant ligt. Deze werkwijze wekt dan weer wel een indruk van uiterst gedegen vakmanschap. Dit gegeven wordt extra in de verf gezet doordat Vestdijk een grondige culturele bagage etaleert waarin op, naar hedendaagse normen, oubollige wijze de Grieks-Latijnse oudheid en een gedegen kennis van klassieke componisten een belangrijke rol spelen.

Het lijkt daarenboven niet te vergezocht om in Victor Slingeland (V.S.) een afgesplitst deel van de persoonlijkheid van de romancier te zien. Hierdoor komt de subtiele machtsstrijd die in het boek gaande is tussen de dirigent en S. symbool te staan voor de kleine oorlogen die zich afspelen in Vestdijks eigen hoofd. 'Het glinsterend pantser' vormt een erg gelaagd en intrigerend werkstuk dat de reputatie van de auteur alle eer aan doet.