Na begin jaren 50 veelbelovend te zijn
gedebuteerd met een drietal romans richtte Valeer Van Kerkhove
(1919-1982) zich ruim twee decennia lang zowat exclusief op
bewerkingen voor toneel, radio en televisie. Eind jaren 70 wist hij
alsnog te verrassen met 'De gijzelaars' dat uiteindelijk zijn
zwanenzang zou worden. Terwijl dit werk door het specifieke
dagboek-opzet vormelijk misschien wat vereenvoudigd overkomt, blijft
de christelijke thematische inslag na al die tijd wel nog overeind,
deze keer met rechtvaardigheid, schuldbesef en loutering als
belangrijkste peilers.
De auteur creëert een beginsituatie
die wat doet denken aan een variant op het welbekende
gevangenendilemma uit de speltheorie: Tijdens WOII is een bewaker van
een bankkluis ongewild getuige van een verzetsmoord op een Duitse
officier. Uit door de omstandigheden terechte angst zelf beschuldigd
te worden, kiest de jongeman instinctief het hazenpad. De bezetters
nemen echter gijzelaars en stellen een ultimatum waarbinnen de dader
zich met een tastbaar gevaar voor de doodstraf dient aan te geven of
de niet helemaal willekeurig uitgekozen burgers worden geëxecuteerd.
De veronderstelde beschuldigde maakt de keuze gedurende de rest van
de oorlog onder te duiken, een beslissing die ingrijpende gevolgen
heeft voor zijn verdere leven.
Om met zijn geweten in het reine te
komen stort hij zich compulsief op het neerpennen van alle
voorvallen, gedachten, gevoelens en wereldbeschouwelijke
overpeinzingen die met de noodlottige feiten in verband staan; en dit
houdt hij al 22 jaar vol zonder ook maar een stap dichter bij de
verlossing te komen, tot op een bepaald moment de toevallige, maar
altijd als onafwendbaar beschouwde ontmoeting met de echte moordenaar
J.K. plaats vindt. 'De gijzelaars' bestaat uit de aantekeningen die
het ik-personage in de hieropvolgende maand maakt. We leren een
uitermate getroebleerd man kennen wiens leven en persoonlijkheid
volledig en verpletterend beheerst worden door dat ene, nauwelijks
een handvol seconden in beslag nemende voorval dat dan nog volledig
buiten zijn wil om gebeurde. Terwijl J.K., die zich probleemloos een
succesvolle positie in de maatschappij wist te veroveren, er zich
eenvoudigweg vanaf heeft gemaakt met de gedachte dat hij orders van
hogerhand opvolgde, wordt de ik-figuur ten gronde verteerd door
schuldgevoelens en allerhande twijfels, inclusief die aan zijn eigen
bestaansrecht. Naast een ethische geeft dit de roman tevens een
sterke psychologische en filosofische inslag mee.
De schok die het weerzien met J.K.
veroorzaakt sijpelt onherroepelijk door in de stijl van de
ik-vertelling. Deze vormt een weerspiegeling van de geestestoestand
van het hoofdpersonage, waardoor de feitelijke gebeurtenissen zich
slechts langzaam en verward onthullen, en het dagboek bij momenten
zelfs evolueert richting (soms halfdronken) monologue intérieur.
Door deze aanpak wekt Valeer Van Kerkhove de behandelde problematiek
op overtuigende wijze tot leven, en levert hij een aangrijpend relaas
af dat je onvermijdelijk zelf aan het denken zet. Uiteindelijk weet
de schrijver schijnbaar vanuit het niets nog op de proppen te komen
met een min of meer happy end.