Terwijl Anne de Vries (1904-1964) zijn
(jawel, laat je niet misleiden door de voornaam) faam vooral te
danken heeft aan een resem felgesmaakte streek- en jeugdromans
(Bartje uit Drenthe, iemand?), waagde hij zich met 'De man in de
jachthut' op latere leeftijd aan een soort psychologisch werkstuk.
Een al te diepe indruk laat deze ik-vertelling over een gevierd
schrijver die het overlijden van zijn vrouw tracht te verwerken door
verwoed op wild te jagen, evenwel niet na.
Waar Salinger wel moeiteloos het
overgrote deel lezers van 'The Catcher in the Rye' omtoverde tot
devote adepten, - hoewel William S. Burroughs aangaande Holden
Caulfield reeds fijntjes observeerde dat deze zowat de grootste
klootzak uit de literatuurgeschiedenis moet zijn - haalt de Vries op
geen enkel vlak dit niveau. Zijn psychologisch inzicht is ronduit
oppervlakkig te noemen, en ook stilistisch ontbreekt het deze
schrijver toch wat aan eruditie. Het heeft er alle schijn van dat hij
erop rekende dat een vlot lezende jeugdroman tot ware literatuur kan
verheven worden door hem wat te pimpen met een heleboel extra
adjectieven en een uitgebreid arsenaal flauw overkomende metaforen.
Niet dus, al lijkt de Vries zich daar allerminst van bewust.
Wat overblijft is een onderhoudende vertelling die best wel een eind weg leest, maar absoluut niet kan wedijveren met het betere werk uit de Nederlandstalige literatuur.