vrijdag 19 april 2013

Anne de Vries : De man in de jachthut (1960)


Terwijl Anne de Vries (1904-1964) zijn (jawel, laat je niet misleiden door de voornaam) faam vooral te danken heeft aan een resem felgesmaakte streek- en jeugdromans (Bartje uit Drenthe, iemand?), waagde hij zich met 'De man in de jachthut' op latere leeftijd aan een soort psychologisch werkstuk. Een al te diepe indruk laat deze ik-vertelling over een gevierd schrijver die het overlijden van zijn vrouw tracht te verwerken door verwoed op wild te jagen, evenwel niet na.


Om te beginnen valt het niet makkelijk te sympathiseren met het hoofdpersonage. Via de beproefde J.D. Salinger-methode tracht de Vries aan de hand van kleine als speciaal en uniek voorgestelde bespiegelingen en idiosyncrasieën een onuitgesproken elitair groepsgevoel met de lezer tot stand te brengen. Door een klaarblijkelijk gebrek aan verbeeldingskracht en inlevingsvermogen, vervalt de auteur echter in een steriele aaneenrijging van cliché's, waardoor, ironisch genoeg, eerder een lomp arrogante afstand met het publiek wordt gecreëerd. Verder valt het niet mee veel voeling te houden met een karakter dat, los van alle mooipraterij en vergoelijking, in koelen bloede een 25-tal eenden gaat afknallen om zijn zinnen wat te verzetten, arbeiders en boeren met een verontrustende vanzelfsprekendheid behandelt als ondergeschikten, en er tenslotte niet voor terugdeinst om op basis van een hem bekende moegetergde vrouw met een beginnend alcoholprobleem in één adem alle vrouwen die al eens aan de boemel gaan als weerzingwekkend te bestempelen.

Waar Salinger wel moeiteloos het overgrote deel lezers van 'The Catcher in the Rye' omtoverde tot devote adepten, - hoewel William S. Burroughs aangaande Holden Caulfield reeds fijntjes observeerde dat deze zowat de grootste klootzak uit de literatuurgeschiedenis moet zijn - haalt de Vries op geen enkel vlak dit niveau. Zijn psychologisch inzicht is ronduit oppervlakkig te noemen, en ook stilistisch ontbreekt het deze schrijver toch wat aan eruditie. Het heeft er alle schijn van dat hij erop rekende dat een vlot lezende jeugdroman tot ware literatuur kan verheven worden door hem wat te pimpen met een heleboel extra adjectieven en een uitgebreid arsenaal flauw overkomende metaforen. Niet dus, al lijkt de Vries zich daar allerminst van bewust.

Wat overblijft is een onderhoudende vertelling die best wel een eind weg leest, maar absoluut niet kan wedijveren met het betere werk uit de Nederlandstalige literatuur.

1 opmerking: