Deze typische streekroman, die voor
latere drukken werd herdoopt tot 'De wijde rivier', ontplooit zijn
verhaal op en rond de Zuid-Hollandse eilanden in de Rijn-Maas-delta.
Door de weergave van een heleboel scharniermomenten uit het leven van
een flink aantal individuele polderbewoners krijgen we een
onverbloemd beeld van het reilen en zeilen in het landelijke
Nederland tijdens de eerste helft van de vorige eeuw. We spreken dan
over een tijd van sociale ongelijkheid, waarin huwelijken eerst en
vooral uit financiële overwegingen worden gesloten en de gewone man
een harde en ongelijke strijd tegen de natuurelementen uitvecht.
Daarbij komt nog dat de klassieke bronnen van inkomsten –
traditionele ambachten, visvangst en landbouw – in hoge mate
bedreigd worden door de oprukkende verstedelijking en
industrialisering. Hierdoor is de snel verpauperende dorpsgemeenschap
haast verplicht zich acuut aan te passen aan de nieuwe omstandigheden
om niet in bittere armoede te verzinken. Het spreekt haast voor zich
dat 'De rivier' een resem dieptragische menselijke lotgevallen aaneen
rijgt.
En toch hebben we niet te maken met een door en door sombere roman. Onder het motto 'de rivier geeft en neemt', aanvaarden de protagonisten als vanzelfsprekend hun lot, en krabbelen ze na elke tegenslag telkens weer overeind. Hoewel parallel hieraan ook de auteur niet al te lang blijft stilstaan bij een zoveelste dramatische gebeurtenis, spreekt uit het boek een - hoewel impliciet - warm medevoelen voor zijn personages. Marinus van Goeree (1919-2004) profileert zich dan ook ten volle als volksschrijver die helemaal in de kraam past van de Arbeiderspers welke in een verzuilde samenleving vanuit socialistische hoek werd opgericht om literatuur op maat van de werkmens bij deze doelgroep te brengen. 'De rivier' leest erg vlot, bevat de nodige intriges, blijft op emotioneel vlak herkenbaar, en geeft een waarachtig inzicht in het leven zoals onze grootouders het nog gekend hebben. Voldoende reden om eens ergens een exemplaar op te duiken, medunkt.